Informatie over het woord worstelen (Nederlands → Esperanto: lukti)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈʋɔrstələ(n)/
Afbrekingwor·ste·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) worstel(ik) worstelde
(jij) worstelt(jij) worstelde
(hij) worstelt(hij) worstelde
(wij) worstelen(wij) worstelden
(jullie) worstelen(jullie) worstelden
(gij) worstelt(gij) worsteldet
(zij) worstelen(zij) worstelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) worstele(dat ik) worstelde
(dat jij) worstele(dat jij) worstelde
(dat hij) worstele(dat hij) worstelde
(dat wij) worstelen(dat wij) worstelden
(dat jullie) worstelen(dat jullie) worstelden
(dat gij) worstelet(dat gij) worsteldet
(dat zij) worstelen(dat zij) worstelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
worstelworstelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
worstelend, worstelende(hebben) geworsteld

Voorbeelden van gebruik

Pisano, onze herculische motordrijver, die Noorwegens worstelkampioen geweest was, wilde de eer van de Ross redden en daagde de Maori‐reus uit met hem te worstelen.

Vertalingen

Catalaanslluitar
Duitsringen
Engelsstruggle; wrestle; strive
Esperantolukti
Finspainia
Franslutter
Latijncolluctari
Papiamentslucha
Portugeeslutar; pugnar
Russischбороться
Saterfrieswrange; wrosselje
Spaansluchar
Tsjechischzápasit