Synoniem: isoleren
Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ˈɑfsɔndərə(n)/ |
Afbreking | af·zon·de·ren |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) zonder af | (ik) zonderde af |
(jij) zondert af | (jij) zonderde af |
(hij) zondert af | (hij) zonderde af |
(wij) zonderen af | (wij) zonderden af |
(jullie) zonderen af | (jullie) zonderden af |
(gij) zondert af | (gij) zonderdet af |
(zij) zonderen af | (zij) zonderden af |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) afzondere | (dat ik) afzonderde |
(dat jij) afzondere | (dat jij) afzonderde |
(dat hij) afzondere | (dat hij) afzonderde |
(dat wij) afzonderen | (dat wij) afzonderden |
(dat jullie) afzonderen | (dat jullie) afzonderden |
(dat gij) afzonderet | (dat gij) afzonderdet |
(dat zij) afzonderen | (dat zij) afzonderden |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
zonder af | zondert af |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
afzonderend, afzonderende | (hebben) afgezonderd |
Catalaans | aïllar; isolar |
---|---|
Duits | absondern; außer Verbindung setzen; isolieren; abtrennen |
Engels | isolate; seclude |
Esperanto | izoli |
Faeröers | byrgja av |
Frans | isoler |
Portugees | ilhar; insular; isolar |
Roemeens | izola |
Saterfries | isolierje; ousluute; ousunnerje |
Spaans | aislar |
Tsjechisch | izolovat; oddělit; odloučit |