Informatie over het woord hakken (Nederlands → Esperanto: haki)

Synoniemen: houwen, kappen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɦɑkə(n)/
Afbrekinghak·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) hak(ik) hakte
(jij) hakt(jij) hakte
(hij) hakt(hij) hakte
(wij) hakken(wij) hakten
(jullie) hakken(jullie) hakten
(gij) hakt(gij) haktet
(zij) hakken(zij) hakten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) hakke(dat ik) hakte
(dat jij) hakke(dat jij) hakte
(dat hij) hakke(dat hij) hakte
(dat wij) hakken(dat wij) hakten
(dat jullie) hakken(dat jullie) hakten
(dat gij) hakket(dat gij) haktet
(dat zij) hakken(dat zij) hakten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
hakhakt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
hakkend, hakkende(hebben) gehakt

Voorbeelden van gebruik

Toen hakte hij er de zijtakken af en hakte de stam in korte stukken.

Vertalingen

Catalaansdestralejar
Duitshacken; hauen
Engelschop; cut; hack; hew
Esperantohaki
Faeröershøgga
Finshakata
Franshacher; tailler
Jamaicaans Creoolschap
Nederduitshöwwen
Papiamentskap
Portugeescortar com machado; picar; rachar
Saterfriesbikje; häkje; haue; kappe
Spaanscortar
Zweedshugga; yxa