Informatie over het woord afstuderen (Nederlands → Esperanto: finstudi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfstydeːrə(n)/
Afbrekingaf·stu·de·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) studeer af(ik) studeerde af
(jij) studeert af(jij) studeerde af
(hij) studeert af(hij) studeerde af
(wij) studeren af(wij) studeerden af
(jullie) studeren af(jullie) studeerden af
(gij) studeert af(gij) studeerdet af
(zij) studeren af(zij) studeerden af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afstudere(dat ik) afstudeerde
(dat jij) afstudere(dat jij) afstudeerde
(dat hij) afstudere(dat hij) afstudeerde
(dat wij) afstuderen(dat wij) afstudeerden
(dat jullie) afstuderen(dat jullie) afstudeerden
(dat gij) afstuderet(dat gij) afstudeerdet
(dat zij) afstuderen(dat zij) afstudeerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
studeer afstudeert af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afstuderend, afstuderende(zijn) afgestudeerd

Voorbeelden van gebruik

Een tiental mannen zat op de banken te wachten tot de dokter, een jongeman die pas was afgestudeerd, hen zijn kamer binnenriep.
Desalniettemin studeerde hij in 1900 af.
Hij is vijftien jaar geleden afgestudeerd aan de UCLA, maar hij heeft nooit een praktijk gehad tot hij zich in december vorig jaar in Almirante vestigde.
We moeten toch afstuderen.

Vertalingen

Engelsfinish one’s studies
Esperantofinstudi
Westerlauwers Friesôfstudearje