Synoniemen: uitbeelden, verbeelden, verzinnelijken, voorstellen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɑvbeldə(n)/ |
---|
Afbreking | af·beel·den |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) beeld af | (ik) beelde af |
(jij) beeldt af | (jij) beelde af |
(hij) beeldt af | (hij) beelde af |
(wij) beelden af | (wij) beelden af |
(jullie) beelden af | (jullie) beelden af |
(gij) beeldt af | (gij) beeldet af |
(zij) beelden af | (zij) beelden af |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) afbeelde | (dat ik) afbeelde |
(dat jij) afbeelde | (dat jij) afbeelde |
(dat hij) afbeelde | (dat hij) afbeelde |
(dat wij) afbeelden | (dat wij) afbeelden |
(dat jullie) afbeelden | (dat jullie) afbeelden |
(dat gij) afbeeldet | (dat gij) afbeeldet |
(dat zij) afbeelden | (dat zij) afbeelden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
beeld af | beeldt af |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
afbeeldend, afbeeldende | (hebben) afgebeeld |