Informatie over het woord afdragen (Nederlands → Esperanto: eluzi)

Synoniemen: opgebruiken, slijten, verslijten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑvdraɣə(n)/
Afbrekingaf·dra·gen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) draag af(ik) droeg af
(jij) draagt af(jij) droeg af
(hij) draagt af(hij) droeg af
(wij) dragen af(wij) droegen af
(jullie) dragen af(jullie) droegen af
(gij) draagt af(gij) droegt af
(zij) dragen af(zij) droegen af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afdrage(dat ik) afdroege
(dat jij) afdrage(dat jij) afdroege
(dat hij) afdrage(dat hij) afdroege
(dat wij) afdragen(dat wij) afdroegen
(dat jullie) afdragen(dat jullie) afdroegen
(dat gij) afdraget(dat gij) afdroeget
(dat zij) afdragen(dat zij) afdroegen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
draag afdraagt af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afdragend, afdragende(hebben) afgedragen

Vertalingen

Catalaansdestroçar per l’ús
Engelswear out
Esperantoeluzi
Italiaanslogorare
Portugeespuir; safar
Spaansdestrozar por el uso
Westerlauwers Friesôfsjouwe
Zweedsutnöta