Synoniem: uitwerken
Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ˈafʋɛrkə(n)/ |
Afbreking | af·wer·ken |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) werk af | (ik) werkte af |
(jij) werkt af | (jij) werkte af |
(hij) werkt af | (hij) werkte af |
(wij) werken af | (wij) werkten af |
(jullie) werken af | (jullie) werkten af |
(gij) werkt af | (gij) werktet af |
(zij) werken af | (zij) werkten af |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) afwerke | (dat ik) afwerkte |
(dat jij) afwerke | (dat jij) afwerkte |
(dat hij) afwerke | (dat hij) afwerkte |
(dat wij) afwerken | (dat wij) afwerkten |
(dat jullie) afwerken | (dat jullie) afwerkten |
(dat gij) afwerket | (dat gij) afwerktet |
(dat zij) afwerken | (dat zij) afwerkten |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
werk af | werkt af |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
afwerkend, afwerkende | (hebben) afgewerkt |
Catalaans | acabar; elaborar; enllestir; rematar |
---|---|
Duits | ausarbeiten |
Engels | finish |
Esperanto | ellabori |
Portugees | elaborar |
Saterfries | uutoarbaidje |
Spaans | acabar; rematar |
Westerlauwers Fries | ôfwurkje |