Informatie over het woord oplossen (Nederlands → Esperanto: solvi)

Synoniemen: uitpuzzelen, uitplussen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔplɔsə(n)/
Afbrekingop·los·sen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) los op(ik) loste op
(jij) lost op(jij) loste op
(hij) lost op(hij) loste op
(wij) lossen op(wij) losten op
(jullie) lossen op(jullie) losten op
(gij) lost op(gij) lostet op
(zij) lossen op(zij) losten op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) oplosse(dat ik) oploste
(dat jij) oplosse(dat jij) oploste
(dat hij) oplosse(dat hij) oploste
(dat wij) oplossen(dat wij) oplosten
(dat jullie) oplossen(dat jullie) oplosten
(dat gij) oplosset(dat gij) oplostet
(dat zij) oplossen(dat zij) oplosten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
los oplost op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
oplossend, oplossende(hebben) opgelost

Voorbeelden van gebruik

Kollberg, die al tijden bezig was om een schaakprobleem uit de zondagskrant op te lossen, gooide zijn ballpoint op tafel en zei: „Ik ga niet mee.”
De verwachting is dat het tot 18:00 uur duurt voordat de problemen zijn opgelost.

Vertalingen

Engelssolve; fix
Esperantosolvi
Westerlauwers Friesoplosse