Informatie over het woord douchen (Nederlands → Esperanto: duŝi sin)

Synoniem: een douche nemen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈdusjə(n)/
Afbrekingdou·chen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) douche(ik) douchte
(jij) douchet(jij) douchte
(hij) douchet(hij) douchte
(wij) douchen(wij) douchten
(jullie) douchen(jullie) douchten
(gij) douchet(gij) douchtet
(zij) douchen(zij) douchten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) douche(dat ik) douchte
(dat jij) douche(dat jij) douchte
(dat hij) douche(dat hij) douchte
(dat wij) douchen(dat wij) douchten
(dat jullie) douchen(dat jullie) douchten
(dat gij) douchet(dat gij) douchtet
(dat zij) douchen(dat zij) douchten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
douchedouchet
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
douchend, douchende(hebben) gedoucht

Voorbeelden van gebruik

Toen de dokter terugkwam, was de wedstrijd voorbij en druppelden de spelertjes die gedoucht hadden langzamerhand de kantine binnen.
Mijn vrouw was al naar boven om te douchen en zich aan te kleden.

Vertalingen

Engelstake a shower; shower
Esperantoduŝi sin
Portugeestomar banho de chuveiro; tomar ducha
Spaansducharse