Informatie over het woord douchen (Nederlands → Esperanto: duŝi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈdusjə(n)/
Afbrekingdou·chen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) douch(ik) douchte
(jij) doucht(jij) douchte
(hij) doucht(hij) douchte
(wij) douchen(wij) douchten
(jullie) douchen(jullie) douchten
(gij) doucht(gij) douchtet
(zij) douchen(zij) douchten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) douche(dat ik) douchte
(dat jij) douche(dat jij) douchte
(dat hij) douche(dat hij) douchte
(dat wij) douchen(dat wij) douchten
(dat jullie) douchen(dat jullie) douchten
(dat gij) douchet(dat gij) douchtet
(dat zij) douchen(dat zij) douchten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
douchdoucht
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
douchend, douchende(hebben) gedoucht

Vertalingen

Deenstage brusebad
Duitsduschen; brausen; abbrausen
Engelsshower
Esperantoduŝi
Finssuihkuttaa
Papiamentsducha; dush
Thaisอาบน้ำ
Zweedsduscha