Informatie over het woord afladen (Nederlands → Esperanto: finŝarĝi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfladə(n)/
Afbrekingaf·la·den

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) laad af(ik) laadde af
(jij) laadt af(jij) laadde af
(hij) laadt af(hij) laadde af
(wij) laden af(wij) laadden af
(jullie) laden af(jullie) laadden af
(gij) laadt af(gij) laaddet af
(zij) laden af(zij) laadden af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) aflade(dat ik) aflaadde
(dat jij) aflade(dat jij) aflaadde
(dat hij) aflade(dat hij) aflaadde
(dat wij) afladen(dat wij) aflaadden
(dat jullie) afladen(dat jullie) aflaadden
(dat gij) afladet(dat gij) aflaaddet
(dat zij) afladen(dat zij) aflaadden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
laad aflaadt af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afladend, afladende(hebben) afgeladen

Voorbeelden van gebruik

Ze moesten nog een halve dag wachten voor ze aan de beurt waren om de balen koffie in te nemen, waarmee de coaster werd afgeladen.

Vertalingen

Esperantofinŝarĝi