Synoniemen: aanvatten, nemen, oprapen, vatten
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈpɑkə(n)/ |
---|
Afbreking | pak·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) pak | (ik) pakte |
(jij) pakt | (jij) pakte |
(hij) pakt | (hij) pakte |
(wij) pakken | (wij) pakten |
(jullie) pakken | (jullie) pakten |
(gij) pakt | (gij) paktet |
(zij) pakken | (zij) pakten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) pakke | (dat ik) pakte |
(dat jij) pakke | (dat jij) pakte |
(dat hij) pakke | (dat hij) pakte |
(dat wij) pakken | (dat wij) pakten |
(dat jullie) pakken | (dat jullie) pakten |
(dat gij) pakket | (dat gij) paktet |
(dat zij) pakken | (dat zij) pakten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
pak | pakt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
pakkend, pakkende | (hebben) gepakt |
Hij pakte zijn hoed en liep naar de deur, waar hij als aan de grond genageld bleef staan.
Pak een van die speren en volg me!
Hij pakte de eerste de beste tram die over de brug ging en bleef aan de andere zijde op het tussenbalkon staan.