Informatie over het woord uitscheuren (Nederlands → Esperanto: elŝiri)

Synoniemen: uitrukken, uittrekken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/œy̯tsxøːrə(n)/
Afbrekinguit·scheu·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) scheur uit(ik) scheurde uit
(jij) scheurt uit(jij) scheurde uit
(hij) scheurt uit(hij) scheurde uit
(wij) scheuren uit(wij) scheurden uit
(jullie) scheuren uit(jullie) scheurden uit
(gij) scheurt uit(gij) scheurdet uit
(zij) scheuren uit(zij) scheurden uit
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) uitscheure(dat ik) uitscheurde
(dat jij) uitscheure(dat jij) uitscheurde
(dat hij) uitscheure(dat hij) uitscheurde
(dat wij) uitscheuren(dat wij) uitscheurden
(dat jullie) uitscheuren(dat jullie) uitscheurden
(dat gij) uitscheuret(dat gij) uitscheurdet
(dat zij) uitscheuren(dat zij) uitscheurden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
scheur uitscheurt uit
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
uitscheurend, uitscheurende(hebben) uitgescheurd

Voorbeelden van gebruik

Stephens keek of het uitgescheurde stuk ergens anders in het boek was gestopt.

Vertalingen

Duitsentreißen
Engelswrest
Esperantoelŝiri
Fransarracher par violence
Hongaarskitép
Italiaansstrappare
Portugeesarrancar; rasgar; tirar