Informatie over het woord dwingen (Nederlands → Esperanto: devigi)

Synoniemen: noodzaken, nopen, verplichten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈdʋɪŋə(n)/
Afbrekingdwin·gen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) dwing(ik) dwong
(jij) dwingt(jij) dwong
(hij) dwingt(hij) dwong
(wij) dwingen(wij) dwongen
(jullie) dwingen(jullie) dwongen
(gij) dwingt(gij) dwongt
(zij) dwingen(zij) dwongen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) dwinge(dat ik) dwonge
(dat jij) dwinge(dat jij) dwonge
(dat hij) dwinge(dat hij) dwonge
(dat wij) dwingen(dat wij) dwongen
(dat jullie) dwingen(dat jullie) dwongen
(dat gij) dwinget(dat gij) dwonget
(dat zij) dwingen(dat zij) dwongen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
dwingdwingt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
dwingend, dwingende(hebben) gedwongen

Voorbeelden van gebruik

Enkele dagen tevoren had ik hem niet willen inlichten en nu dwongen de omstandigheden mij daartoe.
Ze knikte en dwong zichzelf te glimlachen.
Dan zal ik het opperhoofd dwingen zich naar mijn wil te schikken.
Daar werd ze gedwongen tot seks, soms met meerdere mannen tegelijk.

Vertalingen

Afrikaansdwing
Albaneesdetyroj
Catalaansobligar
Deenstvinge
Duitszwingen
Engelscompel; force; constrain; necessitate
Esperantodevigi
Fransimposer; obliger; obliger à
IJslandsneyða; þvinga
Italiaanscostringere; forzare
Latijncoercere
Maleispaksa … memaksa
Noorstvinge
Papiamentsfòrsa; forsa; obligá
Poolszmusić
Portugeesconstranger; forçar; obrigar
Roemeensforța; sili
Saterfriestwinge
Spaansforzar; obligar
Sranandwengi
Thaisข่มเหง
Tsjechischdonucovat; donutit; nutit; přinutit
Westerlauwers Friesferplichtsje
Zweedsförplikta; tvinga