Information über das Wort moeten (Niederländisch → Esperanto: devi)

Synonyme: behoren, dienen, horen, motten, moet, zullen, hebben

WortartVerb
Aussprache/ˈmutə(n)/
Trennungmoe·ten

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) moet(ik) moest
(jij) moet(jij) moest
(hij) moet(hij) moest
(wij) moeten(wij) moesten
(jullie) moeten(jullie) moesten
(gij) moet(gij) moest
(zij) moeten(zij) moesten
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) moete(dat ik) moeste
(dat jij) moete(dat jij) moeste
(dat hij) moete(dat hij) moeste
(dat wij) moeten(dat wij) moesten
(dat jullie) moeten(dat jullie) moesten
(dat gij) moetet(dat gij) moestet
(dat zij) moeten(dat zij) moesten
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
moetend, moetende(hebben) gemoeten

Gebrauchsbeispiele

Ik moet iets anders verzinnen.
Nou moet je dit eens proeven.
Hier moest hij beginnen.
Zij moesten ons beschermen en hulp bieden bij ons werk.
Maar ik moest nu eenmaal huilen met de wolven in het bos.
We móéten het weten!
Deze man moest hij vinden en doodschieten.

Übersetzungen

Afrikaansmoet
Dänischmåtte; skulle
Deutschmüssen; sollen; dürfen; haben
Englischmust; ought to; should; need; be obliged to; have to
Englisch (Altenglisch)sculan
Esperantodevi
Färöerischnoyðast; skula
Finnischtäytyä
Französischavoir à; devoir; être obligé
Jamaikanisches Kreolischafi
Kabylischssefk
Katalanischhaver de
Luxemburgischmissen
Malaiischharus
Niederdeutschmöäten
Papiamentomester; mesté
Polnischmusieć
Portugiesischdever; ter a obrigação; ter de; ter que
Russisch<должен>
Saterfriesischmoute; skälle
Schwedischböra; må; måste
Scotsmaun; hae tae
Spanischdeber; tener que
Srananabi fu; musu
Thaiควร; ต้อง; พึง
Ungarischkell; kötelező; muszáj
Westfriesischmoatte