Information über das Wort hebben (Niederländisch → Esperanto: devi)

Synonyme: behoren, dienen, horen, moeten, motten, moet, zullen

WortartVerb
Aussprache/ɦɛbə(n)/
Trennungheb·ben

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) heb(ik) had
(jij) hebt(jij) had
(hij) hebt(hij) had
(wij) hebben(wij) hadden
(jullie) hebben(jullie) hadden
(gij) hebt(gij) hadt
(zij) hebben(zij) hadden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) hebbe(dat ik) hadde
(dat jij) hebbe(dat jij) hadde
(dat hij) hebbe(dat hij) hadde
(dat wij) hebben(dat wij) hadden
(dat jullie) hebben(dat jullie) hadden
(dat gij) hebbet(dat gij) haddet
(dat zij) hebben(dat zij) hadden
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
hebbend, hebbende(hebben) gehad

Gebrauchsbeispiele

Dit bevatte het programma van hetgeen hij dagelijks te doen had.
Hij had een gewichtig besluit te nemen.

Übersetzungen

Afrikaansmoet
Dänischmåtte; skulle
Deutschmüssen; sollen; dürfen; haben
Englischmust; ought to; should; need; be obliged to; be obliged; have to; be to
Englisch (Altenglisch)sculan
Esperantodevi
Färöerischnoyðast; skula
Finnischtäytyä
Französischavoir à; devoir; être obligé
Jamaikanisches Kreolischafi
Kabylischssefk
Katalanischhaver de
Luxemburgischmissen
Malaiischharus
Niederdeutschmöäten
Papiamentomester; mesté
Polnischmusieć
Portugiesischdever; ter a obrigação; ter de; ter que
Russisch<должен>
Saterfriesischmoute; skälle
Schwedischböra; må; måste
Scotsmaun; hae tae
Spanischdeber; tener que
Srananabi fu; musu
Thaiควร; ต้อง; พึง
Ungarischkell; kötelező; muszáj
Westfriesischmoatte