Informo pri la vorto geschehen (germana → esperanto: okazi)

Sinonimoj: passieren, sich ereignen, stattfinden, vorkommen, auftreten, erfolgen, fallen, spielen

Prononco/ɡəˈʃeːən/
Vortspecoverbo

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(er) geschieht(er) geschah
(sie) geschehen(sie) geschahen
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(er) geschehe(er) geschähe
(sie) geschehen(sie) geschähen
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
geschehend(sein) geschehen

Uzekzemploj

Ich weiß nicht, ob Sie hören wollen, was danach geschah.
Was muß noch geschehen?

Tradukoj

afrikansogebeur; val; plaasvind; vóórkom; afspeel; optree
anglacome about; happen; transpire
angla (malnovangla)becuman; weorþan
danaforekomme; ske
esperantookazi
feroahenda seg; verða hildin
finnatapahtua
francaarriver; avoir lieu; intervenir
hispanaacontecer; ocurrir; realizarse; tener lugar
hungaratörténik
italaaccadere; arrivare; succedere
jamajka-kreolaapm
katalunaocórrer; tenir lloc
latinoaccidere
malajaterjadi
nederlandaaan de hand zijn; gebeuren; gevallen; omgaan; optreden; passeren; plaatsgrijpen; plaatshebben; plaatsvinden; voorvallen; zich afspelen; zich voordoen; zich voltrekken; zich toedragen; vóórkomen
okcidenta frizonafoarfalle; plakfine; barre; gebeure
papiamentoakontesé; sosodé; pasa
platgermanavöärkummen; geböären
polawydarzyć się; zdarzyć się
portugalaacontecer; suceder; ter lugar
rumanase întâmpla
rusaбытовать
saterlanda frizonageböäre; passierje
surinamapasa; psa
svedahända; inträffa; passera
tajaเกิด; เกิดขึ้น