Sinonimoj: aan de hand zijn, gebeuren, geschieden, gevallen, omgaan, optreden, passeren, plaatsgrijpen, plaatsvinden, voorvallen, zich afspelen, zich voordoen, zich voltrekken, zich toedragen, vóórkomen
Vortspeco | verbo |
---|
Prononco | /ˈplatsɦebə(n)/ |
---|
Divido | plaats·heb·ben |
---|
Konjugacio
Indikativo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(hij) hebt plaats | (hij) had plaats |
(zij) hebben plaats | (zij) hadden plaats |
Subjunktivo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(dat hij) plaatshebbe | (dat hij) plaatshadde |
(dat zij) plaatshebben | (dat zij) plaatshadden |
Participoj |
---|
Prezenca participo | Preterita participo |
---|
plaatshebbend, plaatshebbende | (hebben) plaasgehad |
Mijn ontmoeting met broer Leslie had later op de dag plaats.
Want in Mixam, de hoofdstad van Unak, had er een kleine vergissing plaats.
Op dat ogenblik had er een grote opschudding plaats.