Informatie over het woord reißen (Duits → Esperanto: ŝiri)

Synoniemen: einreißen, zerreißen, zerren, zupfen

Uitspraak/ˈraɪsən/
Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) reiße(ich) riß
(du) reißt(du) rissest, rißt
(er) reißt(er) riß
(wir) reißen(wir) rissen
(ihr) reißt(ihr) rißt
(sie) reißen(sie) rissen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) reiße(ich) risse
(du) reißest(du) rissest
(er) reiße(er) risse
(wir) reißen(wir) rissen
(ihr) reißet(ihr) risset
(sie) reißen(sie) rissen
Gebiedende wijs
(du) reiße
(ihr) reißt
reißen Sie
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
reißend(haben) gerissen

Vertalingen

Catalaansarrancar; arrencar; esquinçar; estripar
Engelsrip; tear
Engels (Oudengels)teran
Esperantoŝiri
Faeröersroyta; skræða
Finsrepiä
Fransdéchirer
Nederlandsrijten; scheuren
Portugeesdilacerar; rasgar; romper
Saterfriesounriete; riete; sköäre; toogje; tuukje
Schotsteir
Spaansarrancar; desgajar; rasgar
Westerlauwers Friesskuorre