Informatie over het woord trinken (Duits → Esperanto: trinki)

Uitspraak/ˈtrɪŋkən/
Afbrekingtrin·ken
Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) trinke(ich) trank
(du) trinkst(du) trankst
(er) trinkt(er) trank
(wir) trinken(wir) tranken
(ihr) trinkt(ihr) trankt
(sie) trinken(sie) tranken
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) trinke(ich) tränke
(du) trinkest(du) tränkest
(er) trinke(er) tränke
(wir) trinken(wir) tränken
(ihr) trinket(ihr) tränket
(sie) trinken(sie) tränken
Gebiedende wijs
(du) trinke
(ihr) trinkt
trinken Sie
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
trinkend(haben) getrunken

Voorbeelden van gebruik

Sie trank einen Schluck und sah sich nachdenklich in ihrem Kellerlabor um.

Vertalingen

Afrikaansdrink
Catalaansbeure
Deensdrikke
Engelsdrink
Engels (Oudengels)drincan
Esperantotrinki
Faeröersdrekka
Finsjuoda
Fransboire
Hawaiaansamu; inu; inumia; pā
Hongaarsiszik
IJslandsdrekka
Italiaansbere
Jamaicaans Creoolsjringk
Jiddischטרינקען
Kabylischsew
Latijnbibere
Luxemburgsdrénken
Maleisminum; meminum
Nederduitsdrinken; gebrüken
Nederlandsdrinken
Noorsdrikke
Papiamentsbebe
Poolspić
Portugeesbeber; libar
Roemeensbea
Russischвыпить; пить
Saterfriesdrinke
Schotsdrink
Schots-Gaelischòl
Spaansbeber
Sranandringi
Thaisดื่ม
Tsjechischnapít se; pít; pití
Turksiçmek
Welsyfed
Westerlauwers Friesdrinke