Dictionnaire néerlandais–français
Traduction française du mot néerlandais blazen
néerlandais | français (traduit indirectement) | espéranto |
---|---|---|
(waaien; blazen op) | souffler | |
🔗 De wind blies over de wateren. | ||
(waaien) | souffle | |
(blazen; waaien) | souffler | |
🔗 Als je in nood zit, moet je daarop blazen. | ||
de kraaienmars blazen (doodgaan; sterven; de pijp uit gaan) | décéder ; mourir | |
souffler sur | ||
🔗 Hij legde er droog gras op en blies het vuurtje aan. | ||
(afgelasten; afzeggen; annuleren) | abroger ; annuler ; supprimer | |
🔗 Het wijzigen van de grondwet kan hem in staat stellen de verkiezingen uit te stellen of helemaal af te blazen. | ||
bulle ; vésicule ; vessie | ||
souffle | ||
inspirer |