English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word visit

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(call on; see)
🔗 William Hague is the first UK foreign secretary to visit for six years.
(call);
🔗 Ukrainian officials have condemned Russia’s missile attack on Kyiv Thursday night, which occurred as the United Nations secretary‐general Antonio Guterres was finishing a visit to the Ukrainian capital.
(punish; chastise; penalize);
be on a visit
(be on visit)
esti vizitanta
be on visit
(be on a visit)
esti vizitanta
pay a visit
viziti najbaron
(reconsider; review)
🔗 Despite declaring its relationship with Moscow had risen to the level of “friendship without limits” on the eve of the war, Bēijǐng has since revisited this position.
(caller)
🔗 The visitors were ushered away.

EnglishDutch
visit beproeven; bereizen; bezichtigen; bezoek; bezoeken; bezoeken afleggen; een visite afleggen bij; een visite maken bij; inspecteren; inspectie; op huisbezoek gaan; overkomst; schoolbezoek; teisteren; visitatie; visite; visites maken
be on a visit op bezoek zijn; te logeren zijn
be on visit op bezoek zijn; te logeren zijn
courtesy visit beleefdheidsbezoek
doctor’s visit doktersvisite
flying visit bliksembezoek
home visit huisbezoek
maternity visit kraambezoek; kraamvisite
parochial visit huisbezoek
pay a visit een bezoek afleggen; een bezoek afsteken; een bezoek brengen; een visite afleggen; een visite maken
pay a visit to een visite afleggen bij; een visite maken bij
return a visit een tegenbezoek brengen
return visit tegenbezoek
state visit staatsbezoek
surprise visit onverwacht bezoek
visit upon doen neerkomen op
visit with bezoeken met; kwellen met; lastig vallen met; logeren bij; op bezoek zijn bij
revisit opnieuw bezoeken
visitant bezoekend; bezoeker; geest; geestverschijning; trekvogel; wintergast; zomergast
visitation bezoek; bezoeking; omgangsrecht; onplezierig lange visite; visitatie
visiting bezoeken afleggen; ziekenbezoek
visitor badgast; bezoek; bezoeker; gast; inspecteur; logeergast; logé; toerist; trekvogel; visite; wintergast; zomergast