English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word trustee

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
trustee
(appointee)
;
trustee
(curator; guardian)
trustee
(receiver; syndic; liquidator)
(have faith; have faith in; rely on; bank on; have confidence in);
vertrouwen op
🔗 Trust him for nothing.
(confidence; faith);
(go by; rely on)
(confide; entrust; commend; consign; rely upon);
vertrouwen op
(commission; errand; charge; entrustment; job; mandate; appointment; authorization); ;
trust
🔗 I trust you will like my stories, as well… Moiraine.
trusteeship
(curatorship)
voogdij

EnglishDutch
trustee beheerder; beheerder van een failliete boedel; bewindvoerder; commissaris; curator; gevolmachtigde; regent; regentes
trust afgaan op; borgen; fiducie; geloof; goed vertrouwen; kongsi; krediet; krediet geven; stichting; toevertrouwd; toevertrouwd pand; toevertrouwen; trust; vertrouwen; vertrouwen op
trusteeship beheerderschap; voogdij