English | Dutch |
---|
quit | ⇆ de woning ontruimen; ⇆ ervandoor gaan; ⇆ heengaan; ⇆ het opgeven; ⇆ laten varen; ⇆ loslaten; ⇆ opgeven; ⇆ ophouden; ⇆ uitscheiden; ⇆ uitscheiden met; ⇆ verlaten; ⇆ vrij; ⇆ weggaan; ⇆ zijn ontslag nemen |
give notice to quit | ⇆ de dienst opzeggen; ⇆ de huur opzeggen |
quit of the trouble | ⇆ van de last af |
quit the scene | ⇆ sterven; ⇆ van het toneel verdwijnen |
quitclaim | ⇆ afstand; ⇆ akte van afstand |
quittance | ⇆ beloning; ⇆ kwijting; ⇆ kwitantie; ⇆ vergelding; ⇆ vrijstelling |
quitter | ⇆ <iemand die ertussenuit knijpt>; ⇆ <iemand die het opgeeft>; ⇆ deserteur |