English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word obliging
| English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
|---|---|---|
obliging (ready; willing) | ; | servopreta |
obliging | ; | servema |
obliging | ; | servema |
| (deign; be so good as to; appease) | ; welwillend zijn | |
| (compel; force; constrain; necessitate; require) | ; | |
aan zich verplichten | ŝuldigi |
| English | Dutch |
|---|---|
| obliging | ⇆ behulpzaam; ⇆ bereidvaardig; ⇆ bereidwillig; ⇆ dienstvaardig; ⇆ dienstwillig; ⇆ gedienstig; ⇆ inschikkelijk; ⇆ minzaam; ⇆ tegemoetkomend; ⇆ toeschietelijk; ⇆ verplichtend; ⇆ voorkómend |
| oblige | ⇆ aan zich verplichten; ⇆ binden; ⇆ een gunst bewijzen; ⇆ gerieven; ⇆ noodzaken; ⇆ van dienst zijn; ⇆ verbinden; ⇆ verplichten |
| obligingness | ⇆ dienstvaardigheid; ⇆ gedienstigheid; ⇆ hulpvaardigheid; ⇆ inschikkelijkheid; ⇆ toeschietelijkheid; ⇆ voorkomendheid |