English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word nice

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
nice
(agreeable; enjoyable; lovely; pleasant; congenial)
;
nice
(good; fine; okay; all right)
; ;
nice
;
boneta
nice
(tasty; delicious; tasteful; palatable)
;
nice
(pleasing; pleasant; agreeable)
; ; ; ;
welgevallig
;
plaĉa
nice
(sympathetic; congenial; likable; sensitive)
nicely
(agreeably; comfortably; pleasantly)
nicely
(pleasantly)
niceness
(pleasantness; congeniality; amenity)
; ;

EnglishDutch
nice aardig; fatsoenlijk; fijn; fraai; hups; keurig; kies; kieskeurig; lekker; leuk; lief; mooi; nauwgezet; nauwkeurig; net; netjes; prettig; scherp; subtiel; sympathiek; teer
a nice mess een mooie boel
nice and near lekker dichtbij
nice and wide lekker ruim
nice‐looking knap; mooi
nicely aardig; fatsoenlijk; fijn; keurig; kieskeurig; lekker; leuk; lief; mooi; nauwgezet; nauwkeurig; net; netjes; prettig; scherp; subtiel; uitstékend
niceness fraaiheid
nicety fijne onderscheiding; fijnheid; finesse; keurigheid; kieskeurigheid