English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word motor home
| English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
|---|---|---|
motor home | ; | |
| ; ; | ||
🔗 Anyway, that’s why we’re going home. | ||
tehuis ; | ||
🔗 But since leaving home he had seen too many stories walking in the flesh ever to be so sure again. | ||
| (domestic) | ||
| (engine) | ||
| English | Dutch |
|---|---|
| motor home | ⇆ camper; ⇆ kampeerauto; ⇆ kampeerwagen |
| home | ⇆ asiel; ⇆ binnenlands; ⇆ gezin; ⇆ honk; ⇆ huis; ⇆ huiselijk; ⇆ huisgezin; ⇆ huishouden; ⇆ huislijk; ⇆ huistoe; ⇆ huisvesten; ⇆ huiswaarts; ⇆ huis‐; ⇆ inheems; ⇆ inlands; ⇆ inrichting; ⇆ land; ⇆ naar de finish; ⇆ naar het doel; ⇆ naar huis; ⇆ naar huis vliegen; ⇆ raak; ⇆ tehuis; ⇆ thuis; ⇆ thuis‐; ⇆ vaderland; ⇆ vast; ⇆ verblijf; ⇆ woonstede; ⇆ zenuwinrichting |
| motor | ⇆ auto; ⇆ autorijden; ⇆ beweegkracht; ⇆ beweger; ⇆ bewegings‐; ⇆ drijfkracht; ⇆ in een auto rijden; ⇆ met een auto rijden; ⇆ motor; ⇆ motorisch; ⇆ motor‐ |