English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word livelihood

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
livelihood
middelen van bestaan
livelihood
(maintenance)
;
lively
(witty)
; ; ;
snedig
lively
(vivacious; racy; zippy; spirited; vibrant; feisty)
lively
(cheerful; gay; merry; exuberant; lighthearted; perky; upbeat)
;
lively
(merrily)
lively
(alert; brisk; keen; sprightly; sprited; vigorous; perky; spry; active; zippy; upbeat)
; ;
tierig
;
vief
;
lively
(especially; particularly; vibrantly; vigorously)
;
vigle

EnglishDutch
livelihood brood; broodwinning; kost; kostwinning; levensonderhoud; onderhoud
earn one’s livelihood zijn brood verdienen
lively beweeglijk; druk; energiek; geanimeerd; levendig; monter; pittig; roerig; tierig; vief; vitaal; vlug; vrolijk