English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word enlarge

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(augment; aggrandize; magnify; make bigger); ;
🔗 Each succeeding edition was enlarged.
enlarge
(increase; aggrandize; augment; grow; get bigger; get larger; grow larger; make larger)
groter worden
enlargement
(increase; aggrandizement; expansion)
enlargement
(increase)
(big; great; major; substantial; ample; mickle)
🔗 It is a world somewhat larger than Maske.
(big; great)
🔗 Large fluctuations in temperature are rare.

EnglishDutch
enlarge groter worden; uitbouwen; uitbreiden; uitvergroten; uitweiden; uitzetten; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden; zich uitbreiden; zich verwijden
enlarge upon uitweiden over
enlargement uitbreiding; vergroting; verruiming
large breed; groot; royaal; ruim; veelomvattend; vérstrekkend