English | Dutch |
---|
disposed | ⇆ geaard; ⇆ gehumeurd; ⇆ genegen; ⇆ geneigd; ⇆ gestemd; ⇆ gezind |
be disposed to | ⇆ zin hebben om |
be favourably disposed towards | ⇆ gunstig gestemd zijn jegens |
be kindly disposed towards somebody | ⇆ iemand goedgezind zijn |
be unfriendly disposed towards somebody | ⇆ iemand slechtgezind zijn; ⇆ iemand vijandig gezind zijn |
dispose | ⇆ bewegen; ⇆ gereedmaken; ⇆ ordenen; ⇆ rangschikken; ⇆ regelen; ⇆ schikken; ⇆ stemmen; ⇆ voorbereiden; ⇆ voorbestemmen |
evilly‐disposed | ⇆ kwaadgezind |
ill‐disposed | ⇆ kwaadgezind; ⇆ kwaadwillig; ⇆ kwalijk gezind; ⇆ niet genegen |
well‐disposed | ⇆ goedgehumeurd; ⇆ welgezind |