English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word cross passage

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(angry; heated; wild);
verstoord
kruci
(peevish; pettish; petulant; morose)
(cover; pass);
🔗 Then you have crossed the Fer Aquilas?
(transverse; crosswise)
(cross out; cancel; overstrike); ;
een streep halen door
;
trastreki
(step across; exceed; overstep)
🔗 A rude cross lay flat upon the barren earth and on it was bound a man—half‐naked, wild of aspect with his corded limbs, glaring eyes and shock of tangled hair.
passage
(corridor; aisle; alley; hallway)
passage
(gangway; gate; passageway; walkway)
; ;
passage
(aisle)
;
passage
passage
(quotation; citation; excerpt; quote; adduction)
;
passage
(route; way; course; pathway; road)
passage
(alley; lane; alleyway)
passage
;
passage

EnglishDutch
cross passage dwarsgang
cross balorig; boos; doorsníjden; drenzerig; dwars oversteken; dwarsbomen; elkaar kruisen; kruis; kruisen; kruising; kruisje; narrig; ordekruis; overschrijden; oversteken; spinnijdig; tegenwerken; trekken over; verstoord; óvervaren
passage aannemen; doorgang; doorlaten; doorloop; doormars; doorreis; doorrit; doortocht; doortrek; doorvaart; gang; loopje; overgang; overtocht; overvaart; passage; passeren; passus; steeg; uitwisseling; verstrijking; voorbijgang; vrachtprijs; wisseling