English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word constructor

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(build);
(put together; build; compose; draught; combine; assemble); ;
kunmeti

EnglishDutch
constructor aanlegger; bouwer; maker; scheepsbouwmeester; vervaardiger
construct aanleggen; bouwen; concept; conceptie; constructie; construeren; denkbeeld; maken; opbouwen; oprichten; timmeren