English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word chance

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(accidental; random; fortuitous; stray)
(accident)
(event; occurrence; opportunity; instance; occasion; time; case);
🔗 Monday was the first chance they had to see what had become of their home.
(luck; opportunity)
🔗 The ship was there, and as long as it was, he had a chance.
okaza
(hazard; risk; venture); ;
waag
🔗 He may be perfectly all right, but your instructions to me are not to take any chances.
by chance
(by accident; accidentally; fortuitous; randomly; at random)
; ;
toevalligerwijze
by chance
(on occasion; accidentally)
bij gelegenheid
okaze

EnglishDutch
chance gebeuren; geluk; geschieden; kans; mogelijkheid; toeval; toevallig; tref; vooruitzicht; voorvallen; wagen
as chance would have it het toeval wilde dat
a sporting chance een eerlijke kans
by any chance bijgeval
by chance bij geluk; bij toeval; toevallig; toevalligerwijs; toevalligerwijze
by some lucky chance door een gelukkig toeval
chance hit toevalstreffer
chance it erop wagen; het erop aan laten komen
chance upon ontmoeten; toevallig vinden; treffen
game of chance geluksspel; gokspel; hazardspel; kansspel
give somebody a chance iemand een kans geven
it chances that het toeval wil dat …
leave it to chance het er maar op laten aankomen
mere chance blind toeval
off chance eventuele mogelijkheid
on the chance that met het oog op de mogelijkheid dat
on the off chance op goed geluk
outside chance uiterst kleine kans
see one’s chance to de kans schoon zien om
stand a good chance een goede kans hebben; goede kansen hebben
take one’s chance de kans wagen
take one’s chance on it het erop wagen
take one’s chances het erop aan laten komen; het erop wagen
the chance of a lifetime een unieke kans
there is every chance that er is alle kans dat
there is no chance of it daar is geen kans op
chancy gewaagd; onzeker; riskant
mischance ongeluk; pech; wanbof