English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word bung

English → Dutch
  
EnglishDutch
bung afsluiten; bom; dichtstoppen; gooien; prop; spon; stop; tap; verstoppen
bung somebody’s eye iemand een oog dichtslaan
bung up afsluiten; dichtstoppen; verstoppen
bung‐hole bomgat; spongat; tapgat