English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word broaden

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
broaden
(spread; disseminate; dispense; disperse; propagate; widen)
; ;
disvastigi
broaden
(expand)
pliampleksigi
broaden
(expand; widen)
plilarĝigi
(wide);
wijd
🔗 Abruptly he gave a broad grin.
(ample; bulky; extensive; sizeable; capacious; commodious; voluminous); ;
veelomvattend
; ;
(woman; dame; female; sheila)
(general; usual; widespread; prevalent; rife);

EnglishDutch
broaden verbreden; verruimen; zich verbreden; zich verruimen
broaden out zich verbreden
broad breed; globaal; grof; hoer; lomp; mokkel; plat; ruim; ruw; schuin; slet; troel; verbreding van een riviermonding; volle breedte; wijd; wijf
broadening verbreding; verruiming