English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word bomb‐shell

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
🔗 The bomb had left a hole big enough to hide an apartment house.
(carapace);
; ;
(peel; skin);
senŝeligi
(bark; husk; peel; hull; skin); ;
🔗 The shells will be supplied by French arms maker Nexter and Germany’s Junghans, according to an industry source.
(bombard; strafe)
(grenade)

EnglishDutch
bomb‐shell bom
bomb bom; bom duiten; bombardementen uitvoeren; bombarderen; floppen; hit; klapper; op een mislukking uitlopen; zakken
shell bast; beschieten; bestoken; bolster; dekschild; dop; doppen; geraamte; granaat; huisje; huls; hulsel; ontbolsteren; pel; pellen; peul; romp; schaal; schelp; schil; schild; schillen; schulp