Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word verschikken

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
🔗 De ongelukkige reiziger stond nog steeds vol afkeer in het donkere water te staren en verschikte zijn ijzeren kogel van de ene arm in de andere.
(conveniëren; gelegen komen; passen; uitkomen; voegen)
🔗 In die week schikt het me iedere dag.
(beredderen; redderen; regelen);
🔗 Een dienstmeid bracht een zilveren schaal binnen waarop twaalf rijpe vijgen lagen geschikt.

DutchEnglish
verschikken arrange differently; move higher up; move up; rearrange; shift; transpose
schikken accommodate; adjust; arrange; compose; compromise; conform; dispose; order; regulate; set; settle; suit; move up
verschikking transposition; different arrangement; shifting