Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word taalschat

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(lief; liefje; lieveling; schatje; schattebout)
sweetheart
(lief; lieveling)
sweetheart
(liefje; lieveling; lieverd; schattebout; snoes)
darling
; ;
sweetheart
(hartedief; lieverd; schattebout; snoes; dot)
darling
treasure
🔗 De schat is van ons!
;
🔗 Welke taal spreken ze?
🔗 O, dat is de taal van zakenlieden onder elkaar.

DutchEnglish
taalschat vocabulary
schat argosy; babe; darling; dear; deary; dream‐boat; ducks; hoard; honey; pet; sweetheart; treasure; wealth; sugar
taal language; parlance; speech; tongue; vernacular language; vernacular