Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word pasgeld

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(kleingeld; pasmunt);
small money
(poen; centen; pegels);
dough
🔗 Geld speelt geen rol!
(betamen; voegen)
befit
🔗 Het past voor mannen van mijn en uw soort niet langer samen te reizen dan noodzakelijk is.
esti laŭmezura
🔗 De ene helft van zijn gezicht paste niet bij de andere.
(betamen; conveniëren; gelegen komen; schikken; uitkomen; voegen);
(aanpassen); ; ; ; ; ;
assay
;
sidi bone
(aanpassen)
try on
surprovi
(aanpassen)
try on
vesti prove

DutchEnglish
pasgeld change; small money
geld bankroll; cash; coin; dough; fee; funds; lucre; money; pelf
passen become; befit; behove; beseem; dovetail; fit; fit on; fitting; pass; resign; suit; try on; be convenient