Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word herder

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
herdsman
🔗 Er was geen herder te zien.
(pastor)
clergyman
; ;
🔗 „Dat is een uitstekende raad”, zei de koster, en dit was de eerste keer dat hij zijn herder bijviel.
shepherdess
(pastoraal)
pastoral
pastra
(schalmei);
sheep‐dog
🔗 De lynx, die zo groot is als een herdershond, is al bijna twee eeuwen niet meer in de Belgische natuur gezien.
(pastorale)
pastoral
(bisschopsstaf)
episcopal staff
shepherd’s‐purse
shepherd’s‐purse
eclogue
(scheper);
🔗 Onder die drie dennen zat de oude schaapherder, op zijn stok geleund, naar zijn kudde te kijken en niet ver van hem af stond de hond met de jongen.

DutchEnglish
herder Alsatian; herd; herdsman; pastor; shepherd
herderin shepherdess
herderlijk bucolic; pastoral
herdersambt pastorship; pastorate
herdersdicht bucolic; eclogue; pastoral; pastoral poem
herdersfluit oat; reed; shepherd’s pipe
herdershond sheep‐dog; shepherd’s dog
herdersspel pastoral; pastoral play
herdersstaf sheep‐hook; crook; shepherd’s crook; crosier; pastoral staff
herderstasje shepherd’s‐purse
herderszang bucolic; pastoral; pastoral song; eclogue
koeherder cow‐keeper; cowherd
schaapherder shepherd; sheepherder