Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word doelboom

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
🔗 Bomen of banken stonden er niet.
(baar; paal; schacht; schaft; spijl; staaf; stang); ;
🔗 Hij zag de rood‐witte bomen al.
🔗 Uit de cijfers blijkt ook dat de boom van de huizenmarkt alleen maar toe lijkt te nemen.
(bestemming; doeleinde; doelstelling; oogmerk); ; ; ; ; ; ; ;
🔗 Het doel is om uiteindelijk een wolf te fotograferen.
(goal)
(bedoeling; plan; toeleg); ;
🔗 Zijn doel is aan de macht blijven.
(doelwit);
🔗 Toen kwam Kaa, recht op zijn doel af, vlug en begerig om te doden.
🔗 Over vijf minuten gaan wij dit doel onder vuur nemen.

DutchEnglish
doelboom target tree
boom bar; beam; boom; tree; punting‐pole; barrier; shaft; pole
doel aim; bourn; butt; design; end; goal; mark; object; objective; purpose; target; destination; turn