Informatie over het woord betreden (Nederlands → Esperanto: surpaŝi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/bəˈtredə(n)/
Afbrekingbe·tre·den

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) betreed(ik) betrad
(jij) betreedt(jij) betrad
(hij) betreedt(hij) betrad
(wij) betreden(wij) betraden
(jullie) betreden(jullie) betraden
(gij) betreedt(gij) betradt
(zij) betreden(zij) betraden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) betrede(dat ik) betrade
(dat jij) betrede(dat jij) betrade
(dat hij) betrede(dat hij) betrade
(dat wij) betreden(dat wij) betraden
(dat jullie) betreden(dat jullie) betraden
(dat gij) betredet(dat gij) betradet
(dat zij) betreden(dat zij) betraden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
betreedbetreedt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
betredend, betredende(hebben) betreden

Voorbeelden van gebruik

Hij betrad vervolgens de nu verlaten ruimte waar de stier had gestaan.
Men beweert dat wie het eiland betreedt er nooit meer levend van weerkeert.

Vertalingen

Afrikaansbetree
Engelsset foot on
Esperantosurpaŝi
Spaanshollar; pisar