Informatie over het woord berispen (Nederlands → Esperanto: riproĉi)

Synoniemen: beknorren, terechtwijzen, verwijten, de les lezen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/bəˈrɪspə(n)/
Afbrekingbe·ris·pen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) berisp(ik) berispte
(jij) berispt(jij) berispte
(hij) berispt(hij) berispte
(wij) berispen(wij) berispten
(jullie) berispen(jullie) berispten
(gij) berispt(gij) berisptet
(zij) berispen(zij) berispten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) berispe(dat ik) berispte
(dat jij) berispe(dat jij) berispte
(dat hij) berispe(dat hij) berispte
(dat wij) berispen(dat wij) berispten
(dat jullie) berispen(dat jullie) berispten
(dat gij) berispet(dat gij) berisptet
(dat zij) berispen(dat zij) berispten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
berispberispt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
berispend, berispende(hebben) berispt

Voorbeelden van gebruik

In een ziekenhuis waar hij als tandarts werkte, berispten collega’s hem omdat hij zijn werk niet onderbrak om te bidden.
Ik berispte hen streng en meteen hielden zij hun mond.

Vertalingen

Catalaansrenyar; reposar
Deensbebrejde
Duitsschelten; vorwerfen; Vorwürfe machen
Engelsblame; rebuke; reproach; reprove; reprimand; reprehend
Esperantoriproĉi
Finsmoittia
Fransgronder; reprendre; réprimander; reprocher; sermonner
IJslandsátelja
Italiaansriprendere
Noorsbebreide
Papiamentsreprochá
Portugeescensurar; incriminar; repreender
Saterfriesfoarsmiete; rachje; skeelde
Spaanscensurar; regañar; reprobar; reprochar; vituperar
Thaisกล่าวโทษ
Turksazarlamak
Westerlauwers Friesferwite
Zweedsförebrå; förevita