Synoniemen: beknorren, terechtwijzen, verwijten, de les lezen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /bəˈrɪspə(n)/ |
---|
Afbreking | be·ris·pen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) berisp | (ik) berispte |
(jij) berispt | (jij) berispte |
(hij) berispt | (hij) berispte |
(wij) berispen | (wij) berispten |
(jullie) berispen | (jullie) berispten |
(gij) berispt | (gij) berisptet |
(zij) berispen | (zij) berispten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) berispe | (dat ik) berispte |
(dat jij) berispe | (dat jij) berispte |
(dat hij) berispe | (dat hij) berispte |
(dat wij) berispen | (dat wij) berispten |
(dat jullie) berispen | (dat jullie) berispten |
(dat gij) berispet | (dat gij) berisptet |
(dat zij) berispen | (dat zij) berispten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
berisp | berispt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
berispend, berispende | (hebben) berispt |
In een ziekenhuis waar hij als tandarts werkte, berispten collega’s hem omdat hij zijn werk niet onderbrak om te bidden.
Ik berispte hen streng en meteen hielden zij hun mond.