Informatie over het woord donderen (Nederlands → Esperanto: falegi)

Synoniemen: mieteren, neerkwakken, smakken, storten, lazeren, naar beneden mieteren, pleuren, neersmakken, neerstorten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈdɔndərə(n)/
Afbrekingdon·de·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) donder(ik) donderde
(jij) dondert(jij) donderde
(hij) dondert(hij) donderde
(wij) donderen(wij) donderden
(jullie) donderen(jullie) donderden
(gij) dondert(gij) donderdet
(zij) donderen(zij) donderden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) dondere(dat ik) donderde
(dat jij) dondere(dat jij) donderde
(dat hij) dondere(dat hij) donderde
(dat wij) donderen(dat wij) donderden
(dat jullie) donderen(dat jullie) donderden
(dat gij) donderet(dat gij) donderdet
(dat zij) donderen(dat zij) donderden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
donderdondert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
donderend, donderende(zijn) gedonderd

Vertalingen

Afrikaansafstort
Duitsstürzen; hinstürzen
Esperantofalegi