Informatie over het woord motten (Nederlands → Esperanto: devi)

Synoniemen: behoren, dienen, horen, moeten, moet, zullen, hebben

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈmɔtə(n)/
Afbrekingmot·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) mot(ik) most
(jij) mot(jij) most
(hij) mot(hij) most
(wij) motten(wij) mosten
(jullie) motten(jullie) mosten
(gij) mot(gij) most
(zij) motten(zij) mosten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) motte(dat ik) moste
(dat jij) motte(dat jij) moste
(dat hij) motte(dat hij) moste
(dat wij) motten(dat wij) mosten
(dat jullie) motten(dat jullie) mosten
(dat gij) mottet(dat gij) mostet
(dat zij) motten(dat zij) mosten
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
mottend, mottende(hebben) gemotten

Voorbeelden van gebruik

We wisten ook niet zo goed waar we mosten beginnen.
Zo had het niet gemotten.
Waarom mot jij dat ophalen!
We motten het maar wagen.
Ik mot eerlijk zeggen dat ik wel lol had.
Dokter, ik mot m’n lijf beschermen.
D’r zal toch drommels gauw wat motten gebeuren, O’Connor.
Je mot juist heel stil zijn!

Vertalingen

Afrikaansmoet
Catalaanshaver de
Deensmåtte; skulle
Duitsmüssen; sollen; dürfen; haben
Engelsmust; ought to; should; need; be obliged to; be obliged; have to; be to
Engels (Oudengels)sculan
Esperantodevi
Faeröersnoyðast; skula
Finstäytyä
Fransavoir à; devoir; être obligé
Hongaarskell; kötelező; muszáj
Jamaicaans Creoolsafi
Kabylischssefk
Luxemburgsmissen
Maleisharus
Nederduitsmöäten
Papiamentsmester; mesté
Poolsmusieć
Portugeesdever; ter a obrigação; ter de; ter que
Russisch<должен>
Saterfriesmoute; skälle
Schotsmaun; hae tae
Spaansdeber; tener que
Srananabi fu; musu
Thaisควร; ต้อง; พึง
Westerlauwers Friesmoatte
Zweedsböra; må; måste