Informatie over het woord afdoen (Nederlands → Esperanto: demeti)

Synoniemen: afleggen, afzetten, uitdoen, uitkrijgen, uittrekken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑvdun/
Afbrekingaf·doen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) doe af(ik) deed af
(jij) doet af(jij) deed af
(hij) doet af(hij) deed af
(wij) doen af(wij) deden af
(jullie) doen af(jullie) deden af
(gij) doet af(gij) deedt af
(zij) doen af(zij) deden af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afdoe(dat ik) afdede
(dat jij) afdoe(dat jij) afdede
(dat hij) afdoe(dat hij) afdede
(dat wij) afdoen(dat wij) afdeden
(dat jullie) afdoen(dat jullie) afdeden
(dat gij) afdoet(dat gij) afdedet
(dat zij) afdoen(dat zij) afdeden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
doe afdoet af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afdoend, afdoende(hebben) afgedaan

Voorbeelden van gebruik

Hij deed zijn verschoten rode mantel af, vouwde hem op en legde hem keurig naast de laarzen.
Ik ging gisteren boodschappen doen en ik durfde mijn capuchon niet af te doen.

Vertalingen

Afrikaansafhaal; uittrek
Albaneesheq
Catalaanstreure
Duitszurücklegen; ausziehen; ablegen
Engelstake off
Esperantodemeti
Faeröersleggja frá sær
Fransenlever
Italiaanstogliere
Papiamentskita
Poolszdjąć
Portugeesdepor; tirar
Saterfriesferschuuwe; ferskuuwe; touräächlääse
Spaansquitar; sacar
Westerlauwers Friesôfdwaan; ôflizze; ôfsette