Information du mot veronderstellen (néerlandais → espéranto: supozi)

Synonymes: aannemen, bevroeden, menen, onderstellen, stellen, uitgaan van, vermoeden, oordelen, in de veronderstelling verkeren

Parti du discoursverbe
Prononciation/vərɔndərˈstɛlə(n)/
Césurever·on·der·stel·len

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) veronderstel(ik) veronderstelde
(jij) veronderstelt(jij) veronderstelde
(hij) veronderstelt(hij) veronderstelde
(wij) veronderstellen(wij) veronderstelden
(jullie) veronderstellen(jullie) veronderstelden
(gij) veronderstelt(gij) verondersteldet
(zij) veronderstellen(zij) veronderstelden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) veronderstelle(dat ik) veronderstelde
(dat jij) veronderstelle(dat jij) veronderstelde
(dat hij) veronderstelle(dat hij) veronderstelde
(dat wij) veronderstellen(dat wij) veronderstelden
(dat jullie) veronderstellen(dat jullie) veronderstelden
(dat gij) veronderstellet(dat gij) verondersteldet
(dat zij) veronderstellen(dat zij) veronderstelden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
veronderstelveronderstelt
Participes
Participe présentParticipe passé
veronderstellend, veronderstellende(hebben) verondersteld

Exemples d’usage

Pepijn veronderstelde dat deze uit het noorden afkomstig waren.
Ik veronderstel dat er wel enige reden was dat meneer Stephens meende te zien wat hij net zei.
„Dat is niet onmogelijk”, veronderstel ik.
Ik veronderstel dat u nu hier niet meer wilt blijven, na wat er vandaag is gebeurd.
Hij veronderstelde dat zij enkele jaren ouder was dan hij.

Traductions

allemandvermuten; voraussetzen; annehmen; schätzen
anglaispresume; suppose; assume; take it
bas allemandmeynen
catalansuposar
danoisantage; tro
espagnolsuponer
espérantosupozi
féringienhalda
finnoisolettaa
françaissupposer
frison occidentalergje; fermoedzje
frison saterlandfermoudje; foaruutsätte; gisje; ounnieme
islandaishalda
italiensupporre
latinputare
papiamentoideá
polonaisprzypuszczać
portugaisadmitir; conjeturar; crer; fazer de conta; pensar; supor
suédoisanta
tchèquedomnívat se; předpokládat
turcsanmak