Information du mot afgaan (néerlandais → espéranto: foriri)

Synonymes: heengaan, opdonderen, opflikkeren, ophoepelen, opkrassen, opsodemieteren, ervandoor gaan, vertrekken, weggaan, zich verwijderen, opstappen

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈɑfxan/
Césureaf·gaan

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) ga af(ik) ging af
(jij) gaat af(jij) ging af
(hij) gaat af(hij) ging af
(wij) gaan af(wij) gingen af
(jullie) gaan af(jullie) gingen af
(gij) gaat af(gij) gingt af
(zij) gaan af(zij) gingen af
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) afga(dat ik) afginge
(dat jij) afga(dat jij) afginge
(dat hij) afga(dat hij) afginge
(dat wij) afgaan(dat wij) afgingen
(dat jullie) afgaan(dat jullie) afgingen
(dat gij) afgaat(dat gij) afginget
(dat zij) afgaan(dat zij) afgingen
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
ga afgaat af
Participes
Participe présentParticipe passé
afgaand, afgaande(zijn) afgegaan

Traductions

afrikaansvertrek
albanais
allemandfortgehen; weggehen; heimgehen; verscheiden; sich entfernen
anglaisabsent oneself; depart; go away; leave; absent oneself from
danoisafgå; afrejse; go ud; rejse bort
espagnolausentarse; irse
espérantoforiri
féringienfara avstað
françaispartir; s’en aller; filer
frison occidentalfuortgean; ôfsette; ôfstekke
frison saterlandouraisje; wächgunge
gaélique écossaisfàg; falbh; imich
islandaisfara
italienandarsene; partire
latinabaetere; abire; abitere; abscedere
malaisberangkat
norvégiendra bort
papiamentosali
polonaisusunąć
portugaisafastar‐se; ausentar‐se; partir; retirar‐se
roumainpleca; se îndepărta
russeуехать
suédoisge sig iväg
thaïออก; ละ
turcbırakmak