Informo pri la vorto beleggen (nederlanda → esperanto: kovri)

Sinonimoj: bedekken, dekken, overtíjgen, toedekken

Vortspecoverbo
Prononco/bəˈlɛɡə(n)/
Dividobe·leg·gen

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) beleg(ik) belegde
(jij) belegt(jij) belegde
(hij) belegt(hij) belegde
(wij) beleggen(wij) belegden
(jullie) beleggen(jullie) belegden
(gij) belegt(gij) belegdet
(zij) beleggen(zij) belegden
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) belegge(dat ik) belegde
(dat jij) belegge(dat jij) belegde
(dat hij) belegge(dat hij) belegde
(dat wij) beleggen(dat wij) belegden
(dat jullie) beleggen(dat jullie) belegden
(dat gij) belegget(dat gij) belegdet
(dat zij) beleggen(dat zij) belegden
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
belegbelegt
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
beleggend, beleggende(hebben) belegd

Uzekzemploj

Het dak was rond en met lood belegd en eindigde in een soort van gedraaide kegel, van boven met een vergulde bol versierd.

Tradukoj

albanambuloj
anglacover
danadække
esperantokovri
feroafjala; hylja
finnapeittää
francacouvrir; recouvrir
germanabelegen; decken; bedecken; einhüllen; verhüllen; zudecken; abdecken; verdecken; überziehen; überschütten; überhäufen; umfassen; zurücklegen; sich ausdehnen; sich erstrecken; ausführlich behandeln; abhandeln; überdecken
hispanacubrir; tapar
islandaþekja; hylja
italacoprire
katalunacobrir; tapar; abrigar
latinooperire; tegere
luksemburgiabedecken
okcidenta frizonabedekke; dekke
papiamentokubri
portugalaacobertar; cobrir; revestir
rumanaacoperi
saterlanda frizonabedäkke; belääse; däkke; ferhülje; ienhülje; toudäkke
surinamatapu
svedabetäcka; hölja; skyla; täcka; övertäcka