Synoniemen: celebreren, vieren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɔbdraɣə(n)/ |
---|
Afbreking | op·dra·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) draag op | (ik) droeg op |
(jij) draagt op | (jij) droeg op |
(hij) draagt op | (hij) droeg op |
(wij) dragen op | (wij) droegen op |
(jullie) dragen op | (jullie) droegen op |
(gij) draagt op | (gij) droegt op |
(zij) dragen op | (zij) droegen op |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) opdrage | (dat ik) opdroege |
(dat jij) opdrage | (dat jij) opdroege |
(dat hij) opdrage | (dat hij) opdroege |
(dat wij) opdragen | (dat wij) opdroegen |
(dat jullie) opdragen | (dat jullie) opdroegen |
(dat gij) opdraget | (dat gij) opdroeget |
(dat zij) opdragen | (dat zij) opdroegen |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
draag op | draagt op |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
opdragend, opdragende | (hebben) opgedragen |